In’de i’rae

Geachte Monique,

Het wordt een afscheid per brief.
Even kort: per maandag 28 augustus 1889 ben ik weg uit de Sluis.
En lang: de reden van mijn vertrek – poging tot een schets met een hop-hoppend begin:

… wat niet begrepen wordt, heb ik de indruk, is dat ik, die de kwalificatie ‘patiënt’ draag, er ook een koppige “eigen” mening op na kan houden. (Zonder koppigheid lukt het de mens niet zijn zin door te drijven.)
Iemand die ik ken, ik noem haar Galathea (zij heet Fantasma), blijft zich erover varbazen dat ik, ondanks alle rotzooi waarin ik voortdurend belandde (middels relaties ook) en de zelfverlochening waar ik aan lijdt, een onverwoestbare kern schijn te bezitten1 – hoe klein ook -, die maakt dat ik steeds weer overeind kom om mijn eigen gang te gaan. (Waar naar toe in …snaam?2