Endie (2006)

  Verhaal (fragment)  /  Teksten


Een gehamer van jewelste, gerammel van pannen. Er dringen vreemde stemmen door de wanden van het dunne hout in het hok met twee bedden en een planken vloer. Alles is ruw, onafgewerkt, grof. Een hok, een container, meer is het niet. Twee mensen bevolken het hok.
 Met zwarte stift in een gebrekkig, ongeoefend handschrift staat RoomS (kamer vijf) geschreven op de deur. De deur is van triplex waarlangs met spijkers een raamwerk is geslagen. De enige meubels in het hok zijn twee britsen, een links en een rechts van de deur. Daarop liggen matrassen van schuimrubber, bedekt met een losse kleurige lap.
Op de matrassen de twee personen, weggedoken in donzen slaapzakken die bescherming bieden tegen temperaturen tot min twintig graden Celsius. Vier wandelstokken staan aan het voeteneinde van de bedden, twee rugzakken deels uitgepakt. Twee kierende ramen completeren de ruimte zonder verlichting.
 Luide uitroepen en harde kreten kondigen de komst van een groep aan. Zeven reizigers en hun vijfkoppige personeel dringen het pension binnen, gelegen op een kleine koude vlakte boven een ravijn. Rondom het stulpje giert grommend een ijzige wind. Men zei het, het is een koude winderige dag. De weersomslag kondigde zich een dag eerder aan, toen de stratosfeer zich vulde met windveren.
 De twee in het hok, weggedoken in hun donzen zakken, hebben koude voeten. Hun rustige verblijf wordt ruw verstoord, er klinkt ontstemming in de dingen die ze tegen elkaar zeggen, hun commentaren op de zojuist aangekomen luidruchtige groep.
 Uit de ruimte aan het eind van de gang, met de ronde potkachel en twee zwak licht uitstralende spaarlampen, klinkt getokkel op een niet gestemde gitaar, door onmuzikale vingers. De gitaar hing kort daarvoor nog zwijgend aan de wand.

Met zijn donzen jas onder in zijn slaapzak gestoken probeert Malo de bloedcirculatie in zijn ijskoude voeten te stimuleren. Hij beweegt zijn tenen. Maar het duurt lang voor hij ze warm krijgt. Hij kijkt naar de wanden van het hok, het plafond. Beelden zoeken hem op, stills, uit het reservoir dat het verleden dagelijks aanlegt: het pad loopt omhoog door een heftig landschap van ruw gesteente, kruipende vegetatie, stof, water, zon, richels, ijspegels, puinwaaiers, morenen, lawinegeulen, sporen van verse aardverschuivingen. Langzaam voert het naar de boomgrens, gaat er voorbij. De reeksen indrukken slaan neer op het netvlies, in het geheugen, worden in de herinnering langzaam aan heimwee gekoppeld, als rolgesteente stevig in aarde gebed.
 In het tweede bed ligt Nisa te lezen, in een boek onderstreept ze met een potlood wat ze belangrijk vindt. Soms maakt ze aantekeningen in een notitieboekje.

Een klop op de deur kondigt een bezoeker aan. Manolo roept: ‘Een ogenblikje, ik kom er aan, heb nog even geduld.’ Hij schuift de blikken schuif uit zijn vergrendeling. In de deuropening wordt de gestalte van Endie zichtbaar.

    pagina 1

‘Hoe gaat het,’ begroet Manolo hem.
 ‘Beter,’ zegt Endie, ‘ik ga denk ik nog een stuk wandelen, de omgeving onderzoeken.’
 ‘Maar het is ijskoud, het waait, het is bewolkt. Neem toch wat rust.’ Mano ziet het niet zitten om mee te gaan.
 ‘Ik heb nog energie over voor een uitstapje,’ zegt Endie.
Mano duikt snel terug in het warme dons van zijn slaapzak, ‘Ik blijf liever in bed.’ Hij haalt zijn donzen jas te voorschijn en overhandigt die aan Endie: ‘Hier, neem deze mee op je tochtje, voor als je het koud krijgt, misschien.’ De grote ogen in het gezicht van Endie worden nog groter. ‘Oh, wow, nee maar,’ laat hij zich ontvallen, ‘oh, dank je wel.’ Mano ziet de blijdschap op het gezicht van Endie, die een mouwloos vest draagt, gevoerd met een dunne laag wol, over een flanellen hemd met lange mouwen. Onder het hemd draagt hij nog een t-shirt. Mano vraagt zich af wat Endie verder aan beschermende kleding in zijn ouderwetse knapzak heeft, en maakt zich een beetje zorgen.

Het vuur in de potkachel in het midden van de eetzaal brandt zo heet dat het wel een sauna lijkt. De dragers en de gidsen van de wandelaars vinden het lekker zo en zitten op krukjes opeengepakt rond het ijzeren gevaarte.
 De werkgevers van de gidsen en dragers zijn beter gekleed en zitten langs de ramen en de wanden op banken met tapijtjes, kussens in de rug. De eetzaal heeft de vorm van een grote kajuit. De stapeling van ramen met onregelmatige zijden doet een tikje antroposofisch aan, speels, compact.
 Via een schuin gedeelte gaat de wand boven de ramen over in het plafond. De schuine vlakken zijn beschilderd met afbeeldingen van rituele voorwerpen, eigen aan de lokale cultuur. Symbolische tekens, personificaties van goede en wijze eigenschappen, in heldere kleuren en vormen gevat. De harmonieuze vrienden: olifant, aap, konijn en vogel en de gelukssymbolen: vissen, een bloem, een vaas met nectar.
 Er heerst een kalme en vredige stemming in de ruimte. Sommige mensen zijn in de weer met kaarten van het gebied, anderen lezen boeken over de regio, weer anderen brengen de tijd door met speelkaarten of dobbelstenen. Leden van verschillende groepen informeren elkaar over wat zij die dag en de dagen ervoor beleefden. Het zijn spannende tijden: iedereen maakt wat mee. Men vergelijkt routes. Een groepje van twee vrouwen laat zich door hun gids voorlichten over het programma van de volgende dag. Een van hen huivert, gilt, en roept gemelijk lachend: ‘En dat noemen ze dan vakantie.’
 Een ouder echtpaar zit zonder te spreken in een hoekje. De man eet spaghetti opgerold rond een vork, het hoofd hangend boven zijn bord. De afhangende slierten zuigt hij langzaam naar binnen, wat doet denken aan het binnenhalen van ankertouwen. De laatste centimeters bijt hij af, die vallen terug op het bord.
De werkgevers eten lekkere dingen: steak, pizza, gekookte groente. Ze eten netjes, met vork en mes, en kauwen hun eten met gesloten mond. Hun personeel daarentegen, dat slechts een grote berg rijst te eten krijgt en een kom linzensoep, vreet met vingers, smakkend met open mond. Het water dat zij drinken is heet, en zij slurpen het met veel lawaai uit hun glazen. Mano kijkt geamuseerd naar de diverse tafereeltjes, terwijl Nisa zit te gruwen bij het horen van het smakken en slobberen van gidsen en dragers.

    pagina 2

Endie ziet er goofy uit, soms met een zonnehoed op met brede, slappe rand, soms met een gevoerde muts met flappen over de oren, in zijn vaalrode sweater en blauwe jeans. Zijn handschoenen met drie vingers, waarover hij trots opmerkt dat ze van rendierhuid zijn, zitten vol scheuren die hij plakte met grijs plakband. Ook zijn schoenen zijn toe aan vervanging, ze doen al vele jaren dienst. De naden zijn bij herhaling behandeld met een soort pasta van rubber. Maar de zolen zijn onverslijtbaar, beweert Endie met overtuiging in zijn stem en toont ze: Vibrafil vermeldt het gele logo op de zolen, inderdaad een merk dat garant staat voor vrijwel onverwoestbaarheid. Hij draagt een klein rugzakje dat lijkt op een oud padvindersmodel. Zijn slaapzak heeft hij eronder vastgebonden. In deze outfit heeft hij de halve wereld bereisd, verkondigt hij vergenoegd.
 Endie bezit een apart soort geheugen voor gebeurtenissen en ervaringen, waardoor de dingen die hij vertelt een speciale eigen kleur krijgen. Niet een spatje negatief is hij. Alles wordt met vriendelijkheid omkleed. Tegenover elke negativiteit zet hij beelden van welwillendheid, goedheid, begrip. Endie’s levensinstelling is er een van verwondering en bewondering. Hiervan getuigen zijn vele langgerekte oh’s en wow’s, en this is in incredible, unbelievable, unglaublich.
 Soms noemt Mano hem gekscherend Jozef en vindt hij dat Endie, ook timmerman van beroep, het goed zou doen in een film over de Goede Timmerman, die de moeder van Jezus in bescherming nam en de functie van surrogaatvader voor het kindeke vervulde.

Endie loopt samen met Mano en Nisa op. Hij loopt echt als de slak der slakken, omdat hij te veel indrukken opdoet om gelijk te verwerken: voor de indrukken die hij in een dag opdoet heeft hij wel een maand verwerkingstijd nodig, beweert Endie.
 Ondanks zijn trage tempo, altijd goed bij het klimmen naar grote hoogte, is Endie ziek aan het worden, hoogteziek, omdat hij zich verder niet houdt aan de voorschriften waaraan de hooggebergte-wandelaar zich dient te onderwerpen. Hij drinkt te weinig, constateert Nisa; en hij neemt nauwelijks rust aan het eind van de dag trajecten. Altijd moet hij eerst nog op ‘onderzoek’ uit, en de ‘omgeving verkennen’. Hij ontwikkelt een vervaarlijk hoestje, en daarvan krijgt hij stekende hoofdpijn.
 Nisa besluit hem eerst de les te lezen, en geeft hem daarna drie hoogteziekte pillen: één voor direct gebruik, één voor bij het slapen gaan en één voor de volgende ochtend. Van dit soort pillen krijgt een mens pijnlijk tintelende handen, voeten, neus en lippen, en moet hij veel plassen. ‘Daarom veel meer drinken, Endie,’ maant Nisa hem voordat Endie gaat slapen, terwijl het nog vroeg is, en hij niet meer op onderzoek uitgaat, zoals op andere dagen. Hij heeft een grote thermos heet water en een flinke mok meegekregen uit de keuken en belooft Nisa veel te zullen drinken.
 Nisa en Mano hebben ditmaal wel genoeg fut in de benen om de morene achter het pension te beklimmen van waar zij goed zicht hebben op de gletsjer. ‘Was het niet de langste gletsjer op aarde?’ Mano meent van niet: ‘Het is de langste gletsjer van dit land, las ik in de gids van Andrej Vladimritsj, die, zoals we vaststelden, er nog wel eens naast zit met zijn beschrijvingen, beweringen, en veronderstellingen.’
 ‘Arme Endie, ik hoop maar dat hij zich snel weer beter gaat voelen.’ Mano herinnert zich Endie zoals hij liedjes speelde op een gitaar in een van de pensions onderweg. Endie heeft een scherp oog voor de natuur. Hij ziet de ringen om de zon het eerst; en de blauwe bergfazant die het nationaal embleem is van het land.

    pagina 3

Sandor Mytyl – Kathmandu, 3 december 2006.


Verhaal (fragment)  /  Teksten