In een stille straat met weinig mensen en nauwelijks verkeer loopt Djemba achter een vrouw, de hoge kraag van haar glimmende zwarte skyleren jas opgestoken, de schouders opgetrokken, het haar tweekleurig, vaalbruine pieken en donker aan de wortels, het hangt in golfjes ongeordend over de kraag. Ze draagt een geruite plooibroek met blauwe, bruine en gele strepen, grijze gymschoenen met rode en zwarte vlakken.
Een fietser rijdt hen voorbij met zijn hoofd verscholen in een mistwolk. Een weeë zoet-riekende geurcocktail, chemisch namaaksel van diverse vruchtensoorten, dringt Djemba’s neusgaten binnen.
‘Gadverdamme’, klinkt het plots voor hem. De vrouw is zich zijn sluipende aanwezigheid niet bewust, denkt Djemba, ze kijkt niet om zich heen, en nog eens roept ze, luider nu, naar de voorbij gefietste wolk: ‘GADVERDAMME’.
Haar schouders schokken omhoog en omlaag. Ineens blijft ze staan en draait zich om en kijkt Djemba woedend aan. En weer schalt een ‘GADVERDAMME’ uit haar mond. Hij kijkt in een lang smal gezicht met een haviksneus en vooruitgeschoven kin.
Djemba vertraagt zijn pas en komt tot stilstand, zijn hoofd draait schichtig naar links en naar rechts, hij hoopt hartgrondig dat ze niet agressief tegen hem wordt. Hij durft niets te zeggen.
‘Gadverdamme,’ weer schalt de vloek door de lucht, ze richt zich tot Djemba. ‘Als er weer zo’n, zo’n dampenspuwer langs komt, op de fiets of rennend, lopend kan ook, of rollend, steppend, stuiterend, springend, zittend achter het stuur van een automobiel, dan, dan… Verrekte luchtvervuiler, viesnek, smeerlap… scháám je,’ met hoge stem gilt de vrouw de fietser weer na. ‘Sufkop, achterlijke, idióót’.
En dan, schijnbaar gekalmeerd: ‘Ik hoop maar dat het invloed heeft op de gek,’ wijzend in de richting van de bijna uit het zicht verdwenen aan een nieuwe dampuitstoot herkenbare fietser, ‘dat hij zich realiseert dat er mensen zijn die met recht aanstoot nemen aan zijn smakeloze pafgedrag, de kwalijke geuren waarmee hij de lucht vervuilt, besmet….’
‘Oh, mijn hemel’ en ‘ojee,’ denkt Djemba, zich beradend over hoe hij snel weg kan komen uit de impasse.
Zij intussen, oreert verder. ‘Stel je een schare voor van zichzelf voor de gek houdende vapers aka E-SIGARET rokers, waarvan de één chemische aardbeien-, de volgende gebakken banaan-, een derde stroopwafel-, een vierde tompoucegeur uitbraakt. Dan ga je toch echt zowat out, moet je kotsen en krijg je diarree. Ik zou die vapers ontzettend graag in de bek willen schijten, maar ook de bekken van alle tabaksgiganten willen volpoepen, die eerloze, laag-bij-de-grondse, verachtelijke knoeiers.’
Djemba kan het niet langer aanhoren. Ze kan me wat, ze verspert mijn weg, ongevraagd, denkt hij. Hij doet een stap naar voren en duwt haar ruw opzij, maakt zich vervolgens zo snel hij kan uit de voeten op zijn twee krukken.
Eerst is het stil achter hem, maar dan vult de lucht zich met hoongelach en hij hoort haar schelden: ‘Schijtlijster, angsthaas, labbekak, stuk onbenul, lul zonder mening’. Djemba maakt zich nog sneller uit de voeten, de stekende pijn in zijn pas geopereerde been ten spijt. ‘Dit vrouwmens is totaal geschift,’ denkt hij, ‘deze volbloed synoniemenheks’.
Rosa Mofano (20 oktober 2019)