Het boek dat ik eens zal schrijven of over mij geschreven wordt zal heten: Balladur’s stinks. De laatste stink waar ik erg van genoot ging als volgt: Ik heb Chakantay gevraagd een privé-kliniek te zoeken via Internet. Een huiddokter die haar wratten kan verwijderen. Ik begrijp niet dat ik het zover heb laten komen. Ze heeft ruim acht wratten, verspreid over haar twee handen, sommigen met kindertjes en sommigen met een doorsnee van tussen de vijf en tien millimeter. Ik vroeg haar, moet ik je wrattenzwijn gaan noemen, of wat? Jaren geleden vond ik al dat we er wat aan moesten doen, maar zij wilde niet. Een vriendin bij wie de wratten waren verwijderd met stikstof sprak over pijn. En ze had littekens overgehouden aan de behandeling.
Chakantay komt aanzetten met een dingetje in Sector Verweg. Maar oké, wij gaan er naartoe. In Jumpie, onze oude Tata Sumo. Het loopt tegen de avond. Open tot acht uur. Naranciit, een van onze honden, is van de partij maar moet in de auto blijven. Lief beest. Eerst piepen en huilen, als we haar alleen achter laten, maar stil en rechtop zittend en verlangend naar buiten kijkend in de richting waarin ze ons voor het laatst zag, wanneer we terugkomen. Die prachtige ogen van haar en die intense kop, haar volle, glimmende, bruinoranje gezonde vacht. Schitterend.
Van binnen ziet het kliniekdingetje er posh uit met weekbladen over mensen die zwemmen in de mythe van het geld: mensen in krankzinnig opgetuigde interieurs, met idiote auto’s, huizen, jachten, en accessoires die hen de status van crétin geven. (’s Avonds laat ik de kinderen foto’s van Jocelyn Wildenstein zien, die je op Internet kunt vinden met de zoekterm Jocelyn botox, als voorbeeld van tot wat voor wattigheid rijkdom kan leiden.)
Het personeel van het kliniekje is getooid in stemmige, bruine pakjes, behalve de vrouw die later arts blijkt te zijn. Zij is in jeans en een wit doktersjasje. Zij is de stink. Eerst moeten we wachten. Dan een formulier invullen. Of andersom. En weer wachten. Dit is India.
Toen kwam de Stink tot ons, zoals gezegd in jeans met wit doktersjasje. Een jonge vrouw, mager, relatief lang, niet onaardig om te zien, intrigerend grote ogen. De Stink richt zich tot Chakantay met onverstaanbare woorden, Hindi. Daarna loopt ze weg. De behandeling kost 8.000 roepies, zegt Chakantay, ze staat op en loopt achter de Stink aan, met een handgebaar naar mij. Wat betekent je gebaar, moet ik meekomen? Ya, zegt Chakantay. Ik volg haar achter de Stink aan een kamertje in. Maar de Stink houdt me tegen met de woorden: Nee, nee, nee, zie je niet dat er nog een patiënt aanwezig is? Zit, zit, zit. Ze wijst naar buiten het hokje.
Wacht even, zeg ik, zo praat jij niet tegen mij, en ik ben geen hond die je commanderen kunt met zit-zit-zit. Ik kijk haar fors aan. Zij beantwoordt mijn blik met ogen die vuurspuwen, maar hapt tegelijkertijd naar adem. Ja, Indiaas beledigd zijn, daar ga je van hyperventileren.
Ik ga weer zitten bladeren in de vuige glossy’s, met hun verheerlijking van stinkende rijkdom, en lach om al die poespas. De Stink doet haar beklag bij de balie omringd door een toenemende meute bruine pakjes.
Maar ze komen niet op ons af en vragen ons ook niet het pand te verlaten. Tegen Chakantay zeg ik: komt goed, geen krimp geven. Net doen of je onaangedaan bent. Doe ik ook. Intussen loopt Stink van kamertje naar kamertje en steeds hoor ik haar de woorden roepen: Zit, zit, zit!
Ik flip door de bladen en denkt aan Jocelyn.
Na een tijdje richt Stink zich opnieuw tot Chakantay, opperste beleefd, dit keer. En weer mag Chakantay haar volgen. Ik kom niet mee, zeg ik tegen Chakantay.
Ik ben nog niet klaar met je, Stink, denk ik intussen, je hoort nog van me. Het moment zit er aan te komen waarop ik je vertel dat de hele grap niet doorgaat. Die 8.000, zal ik voor je ogen in rook op laten gaan. Er zijn genoeg andere ranzige kliniekjes met dermatologen nufjes die gezien het aanbod aan bladen in de wachtkamer er bepaalde dromen op nahouden. Dromen waar ik graag mijn gat aan afveeg. Mijn wraak is voor mij zoet, maar voor jou als een wespenprik, Stink.
Al gauw komt Chakantay terug. We zijn even besluiteloos. Ik stop met door bladen flippen. We stappen naar de receptionist, die van geslacht is veranderd, eerst een man in een bruin pakje, nu een vrouw in gewone kleren. Moeten we nog iets betalen? Consultance fee? De vrouw zegt volgens mij nee, dus zeg ik, doei, en loop snel naar buiten, maar blijkbaar ligt de zaak anders. Chakantay steekt haar hoofd om de deur en roept: Het is 600 roepies voor het consult. Ik antwoord: 600 roepies? Waarvoor? Moet je tegenwoordig ook al betalen voor onnodig wachten en dat je als een hond je plaats gewezen krijgt? Doe me een lol en kom nu meteen naar buiten. Ze twijfelt maar doet gelukkig wat ik zeg. Goed zo, denk ik.
We lopen weg, en ik maan haar, wat er ook gebeurt, nergens op reageren. Ik doe het werk, wees niet bang, laat het aan mij over. Als ze achter ons aankomen, loop dan door, dan houd ik ze tegen.
Chakantay kijkt bangig en schijt peuken, vermoed ik. Ik denk aan Naranciit, aan Stink, glossies vol valse beloftes en Jocelyn.
Niemand loopt ons na.
Jumpie staat twee straten verder geparkeerd. Naranciit gaat half door het dak van enthousiasme als ze ons ontwaart.
Onderweg terug geef ik Chakantay instructies: de volgende keer in ieder geval een foute naam en een verkeerd woonadres invullen op een formulier, en een verzonnen telefoonnummer en onjuiste geboortedatum opgeven. Ik stel voor het adres van mevrouw Malhotra in Sector 44, die kale gokster die geld van ons wilde lenen om daarmee te kunnen gokken.
En als de politie bij ons langs komt, laat je niet zien. Ik zal zeggen dat we betaald hebben maar dat ze ons geen rekening wilden geven om zo de belasting te ontduiken, zoals hier gewoon is om te doen.
Het is alweer dagen geleden.
Balladur de Persènne (10 juli 2015)
Onder voorbehoud van verschrijvingen, typefouten, en dies meer.