Wanneer hij de supermarkt binnenloopt met zijn hond, is het omdat het regent. Zijn hond gaf aan niet naar binnen te willen. Al aan het begin van de straat trok Poetsj (volledige naam Vladimir Vladimirovitsj Poetsj) aan de lijn richting overkant van de straat, richting kade, naar de plek waar zijn baasje en hij doorgaans verpozen, als het weer het toelaat, onder de twintig meter hoge iep, aan de rand van de kade, tegenover de ingang van de supermarkt, terwijl het bazinnetje Anna binnen boodschappen doet. Maar de wens van Poetsj werd van meet af aan afgewezen door zijn baasje. ‘Nee Poetsj, we gaan naar binnen’, zei Frank meermaals en gaf dan een kleine ruk aan de lijn, ‘anders worden we nat, dat is voor jou niet erg misschien, maar voor mij, daarentegen, heel vervelend, en moet ik je thuis weer eens goed afdrogen, dat vindt je ook niet fijn, toch? Of misschien ook wel. Vroeger gromde je meestal, tijdens het afdrogen. Tegenwoordig niet meer, maar ik doe dan ook heel voorzichtig, vooral met het afdrogen van je beentjes, en nog meer met je voetjes. Het zal sowieso moeten want je bent al flink nat geworden en straks regent het misschien ook nog, op weg naar huis.’ Hij neuriede een bekend liedje van een superpopband uit de jaren zestig: ‘Oh, toen ik jong was, was ik nog heel erg onzéééker, ik riep om hulp, elk moment, help mij alsjeblief. Maar niemand hoorde het, ik liep over de brúúúg, de mensen doof als wat, liepen rustig door. Help, riep ik, maar niemand die het hóórduhuh. Help, riep ik, maar niemand die het stóórduhuh. Bleek als de dood, de lucht was vlammend róhóhód, en ik riep hélp, hélp mij alsjeblief. Help mij, help mijhijhijhijij.’
Poetsj heeft het begrepen, en volgt Frank eindelijk gedwee, wetend dat Frank zich niet laat vermurwen. Vervelend wel, want in de winkel moet Poetsj zich heel erg voegen naar de wensen van Frank. Buiten onder de iep is er geen druk op de lijn en nestelt Poetsj zich aan de voeten van Frank op de ruwe betonklinkers van cement, grind en zand, na onderaan de iep wat rondgesnuffeld te hebben. Frank aait dan zijn kopje, nek en beentjes, masseert zijn rug en zegt ‘Good boy, Poetsj’.
In de winkel langs de muur tegenover de kassa-uitgang gaat Frank zitten op een langgerekt tafeltje, bedoeld voor klanten om er hun boodschappen in te pakken. Sinds kort is er nog maar één echte kassa met caissière, die bevindt zich schuin links van Frank en Poetsj. Zij zitten tegenover het elektronische exitpoortje waarachter wel zes zelfbedieningskassa’s. Frank dwingt Poetsj om dicht naast hem te gaan staan, liefst met de kop naar de muur. Poetsj wil midden op het gangpad staan, daarmee de helft van de doorgang blokkerend, vraag niet waarom. Steeds probeert hij weer uit de geëiste positie te ontsnappen. Maar Frank gebiedt hem keer op keer te blijven waar hij is, met een zacht maar dwingend gesproken: ‘Nee, Poetsj, blijf, ga zitten, of liggen, blijf, Poetsj.’ Poetsj schikt zich tenslotte. Frank is op zijn hoede, houdt iedereen die langs komt scherp in de gaten, komt iemand voor zijn gevoel te dichtbij, dan spannen zich zijn spieren, en is hij klaar om in te grijpen, mocht Poetsj zin krijgen om naar de voorbijganger uit te vallen. Dat zal Poetsj niet perse snel doen, maar bij een onbedoeld gebaar van een passant dat voor hem op een bedreiging lijkt kan hij gaan grommen en aanvallen, bijten. Veel jonge vrouwen tonen de neiging om vertederd glimlachend in het voorbijgaan hun hand uit te steken naar Poetsj. Dat is ten ene male verkeerd. Maar in drukke straten loopt Poetsj zonder accidenten aan de lijn, zonder zelfs maar een spier te verrekken, zolang maar niemand aandacht aan hem besteed, hem fixeert met de ogen of, zoals gezegd, een hand naar hem uitsteekt.
Frank kent het vaste personeel bij de supermarkt en zij kennen hem. Wekelijks komen Frank en Anna in de supermarkt voor tussen de honderd en tweehonderd euro inkopen doen. Corrie is een van de vaste medewerkers die er bijna altijd is wanneer Anna, Frank en Poetsj de supermarkt bezoeken, Anna met een boodschappenkar in de winkel, Frank en Poetsj buiten onder de iep, of als het regent zittend in de hal tegenover het exitpoortje, de zelfscankassa’s, en schuin naar rechts het entreepoortje.
Frank heeft Corrie wel eens gevraagd of al die zelfscankassa’s niet ten koste gaan van arbeidsplaatsen. Het antwoord luidde simpelweg ‘nee’. Maar Frank weet dat dat niet waar is. Corrie is niet dom, maar mag niet zeggen wat ze weet, slaaf van de instructies van haar baas. Bij zelfscankassa’s zijn minder kassamedewerkers nodig dan bij traditionele kassa’s, omdat één medewerker meerdere kassa’s kan beheren. Hierdoor bespaart de winkelier flink op personeelskosten, en de winst stijgt. De tactiek van supermarkten is er tegenwoordig altijd op gericht om minder geld uit te geven en meer te verdienen. Als computers het werk van mensenarbeid kunnen vervangen, dan doen ze dat, ten gunste van een opnieuw groeiende winst. Supermarkten maken doorgaans megawinsten, zij bepalen wat de klant voor producten moet betalen en wat producenten mogen verdienen. De ceo’s van supermarkten vinden dat de lonen jaarlijks omlaag moeten, en het woord graaiflatie(1) willen ze niet horen. Met woorden van die aard, zoals krimpflatie(2), graaiflatie, en over misleidende, bedrieglijke reclame, valt Frank de lieve Corrie niet lastig, hij wil haar niet te veel in verlegenheid brengen, uit medemenselijkheid. Frank is heel sociaalvoelend.
Eén andere keer confronteerde Frank Corrie nog met een probleem dat verband houdt met zelfscankassa’s. Hij las in een aantal artikelen op internet dat na de invoer van de zelfscankassa er twee keer zoveel gestolen wordt. Hij probeerde hierover een gesprekje met Corrie te voeren. ‘Corrie, weet je dat, van die toegenomen winkeldiefstallen?’ Het antwoord van Corrie luidde: ‘Er werd altijd gestolen, ook vóór de invoer van de zelfscankassa.’ Frank: ‘Weet je dat supermarktketens ondanks de toegenomen kosten als gevolg van diefstal, steeds meer winst maken? En dat die winst jaarlijks in de miljarden kan lopen. Is het je ter ore gekomen dat aandeelhouders ten gevolge van de enorme winsten zeg maar slapende rijk worden, en dat ceo’s met steeds hogere salarissen naar huis rijden in hun gesubsidieerde Tesla, die wij ons ook met subsidie niet kunnen veroorloven, en dat ook de bonussen die de ceo’s ontvangen de pan uitrijzen. Terwijl jij tot je zeven en zestigste voor een vrij minimaal inkomen moet doorzwoegen, met zware en vermoeide benen van het almaar staan, om van een minimaal pensioentje de rest van je leven te slijten, maar wel aangevuld met een AOW-uitkering.’
Weken of alweer maanden geleden stonden er meer langwerpige tafeltjes langs de wanden in de van straat tot straat lopende galerij met rechts de supermarkt en links een drogisterij en een slijterij. Er stond ook een grijs plastic bankje uit één stuk, goed voor zo’n twee a drie personen, naast het speelgoedvliegtuigje dat schokkend beweegt zodra je er een munt in doet. In het vliegtuigje is plaats voor een kind, dat heen en weer schuddend de tijd van zijn leven heeft.
Op het bankje zaten vaak ouderen die nog net zelf hun boodschappen kunnen doen maar slecht ter been zijn en af en toe uit moeten uitrusten; soms toefde er een dakloze om even op verhaal te komen, als het buiten regende of waaide dat het een aard was. Frank zat er de krant te lezen of een tijdschrift, meegenomen van huis, met naast zich Poetsj, terwijl Anna de boodschappenkar aan het volladen was met levensmiddelen voor een week. Hij is niet blij met de vliegmachine en de aandacht ervoor van lawaaiige kinderen die erom zeuren dat pappa’s en mamma’s een muntje spenderen aan het banale plezier. Hij houdt Poetsj stevig vast, zijn hand direct aan de halsband.
Op een dag was eerst het bankje verdwenen. Over het waarom had Corrie geen sluitend antwoord, alleen een slaafs, ‘Ja, dat weet ik niet, kan ik geen uitleg over geven’. Frank dacht, liegen is ieders tweede natuur, dat is algemeen bekend. Ik ken niemand die niet liegt, mijzelf uitgezonderd. Hij zei: ‘Dat was nochtans een heel nuttig bankje, die lichtgrijze tuinbank ‘plemo XL’ van 159 euro, schat ik. Het diende als een sociaal maatschappelijk statement. Het schaadde niemand, integendeel: het bood een helpende hand aan de stokoudjes die zo uitpuffen konden en hun pijnlijke ledematen ontlasten; en aan de bescherming zoekende dakloze; en aan de op zijn winkelende partner wachtende man met zijn hond die er zijn krantje las, terwijl het buiten regende of sneeuwde, hagelde of stormde.’ Corrie keek verbluft en antwoordde: ‘Ja, maar ik weet het ook niet, het is niet aan mij, ik heb het bankje niet weggehaald, dat is gedaan door van bovenaf.’ Frank zei: ‘Ja, Corrie, ik weet het, jij kunt er niks aan doen. Helaas moet ik nu op de minder comfortabele langwerpige tafels gaan zitten bedoeld voor klanten om er hun boodschappentas op te zetten en er de gekochte waar vanuit het winkelwagentje of -mandje in hun tas te stapelen. Maar ik beloof je, dat als het moet, ik plaats zal maken voor de klant en hem of haar alle ruimte geven. Kijk Corrie, Poetsj snuffelt even een je been, maar wees niet bang, hij doet verder niks.’ Corrie haastte zich om een stapje achteruit te zetten.
Niet lang na het bankje verdwenen een voor een de langwerpige tafels. ‘Wat is dit nu weer, lieve Corrie’, vroeg Frank haar over deze nieuwe gebeurtenis, bezorgd maar ook met een hoofd dat begon te prikkelen van irritatie, ‘de tafels stonden er, ze deden geen kwaad, al die jaren stonden ze er, ze zijn van groot nut hier maar elders minder, waarom ze dan weghalen, net als het bankje, en waar laten jullie ze? Namen werknemers ze mee naar huis, of zijn ze bij het grof vuil gezet? Straks blijft er alleen nog de vuilnisbak over voor mij om op te zitten’. ‘Nee,’ antwoordt Corrie, ‘we namen ze niet mee naar huis, een gedurfde veronderstelling trouwens, zo niet een hele rare vraag, maar verder weet ik het niet. Ik was er niet bij toen ze werden weggehaald, ik had een vrije dag.’ ‘Ja, Corrie’, zei Frank en hij dacht, de hoogste wijsheid is vriendelijkheid. Hij perste zijn lippen opeen, en lachte zo’n beetje. ‘De waarheid is een leugen die nog niet ontdekt is’, zei hij met rustige stem. Hij had een ernstig vermoeden over het waarom van eerst de bank die verdween en vervolgens de langwerpige smalle tafels.
Hij noemt het sociale deflatie (afname van het sociale peil): het wegnemen van gemakken en voorzieningen voor bepaalde mensen, zoals verzwakte, kwakkelende oudjes die dankbaar gebruik maakten van het hardplastic bankje, en nu aangewezen zijn op het zich moeizaam blijven voortslepen zonder een moment rust te kunnen nemen; of bescherming zoekende daklozen tijdens een winterse regenbui; of de op zijn partner wachtende man met hond die er zijn krant las en de gang van zaken oogluikend observeerde. De overgebleven langgerekte tafeltjes zijn te hoog voor de door hun leeftijd reeds aardig gekrompen bedaagden om er op te kunnen klimmen en bovendien gaan brave bejaarden niet op tafels zitten, dat staat een beetje sjofel. Frank heeft er geen probleem mee, zo morsig als hij gekleed gaat, altijd getooid met een versleten groenig mutsje met een gat erin, waaronder slierten lang, grijs haar uitkomen, zijn baard van dagen, zijn versleten grijze of groene Ayacucho fleecejasje en dito zwarte The North Face broek met bijna doorzichtig zitvlak. Geen bankje?! Dan maar op de gerekte tafels tegenover de glazen wand met daarachter de zelfscankassa’s, – lezend in De Groene Amsterdammer, met Poetsj aan zijn zijde, af en toe opkijkend om te zien of Anna al in beeld was. Anna, altijd gehuld in een rode jas, rode windstopper of rood fleece-jack en vaalblauwe jeans. Vanuit de groenteafdeling komend, ziet hij haar, eerst bij de kaaswaren, dan bij de vleeswaren, de biologische eieren, het bier, en tenslotte het keukenpapier. Langzaam dichterbij schuivend, met in één hand het boodschappenlijstje en met de andere hand het winkelwagentje voortduwend. Als ze bij de zelfscankassa is aangekomen, roept hij ‘joehoe’ en zwaait daarbij, zij knipoogt lachend terug. Tegen Poetsj zegt hij: ‘Waar is Anna, Poetsj, waar is Anna?’. Maar Poetsj ziet haar niet en reageert ook niet. Hij is gestrest omdat hij kort is aangelijnd, hij voelt zich beknot in zijn vrijheid, altijd. Hij zint op manieren om zich uit de boeien los te maken en er vandoor te gaan, maar hij onderwerpt zich toch maar. Poetsj is onlosmakelijk verbonden met zijn pack, bestaande uit Frank, Poetsj en Anna. Met zijn drieën zijn ze sterk, en tussen hen in lopend is hij veilig, en zij ook. Over niet lange tijd zullen ze weer thuis zijn, gaat het tuigje af en kan hij binnenshuis gaan en staan waar hij wil en lekker wildplassen in de tuin, en blaffen tegen de twee honden van de buurvrouw, tegen de houtduif die op de schutting is gaan zitten en hem vorsend aankijkt, en katten die over de hoge muur achterin de tuin sluipen en hem uitlachen, of de nepraaf op een van achterbalkons tegenover hun huis, zo een met sensor en geluid, die gaat schreeuwen als hij dichtbij beweging detecteert; tegen grommende vliegtuigen die er uitzien als brutale roofvogels, en tegen elk geluid dat hem prikkelt.
Corrie begrijpt het niet. Ze verbaast zich steeds weer als ze Frank ziet en Poetsj met diens van goedkoop polyprop touw en een gestript tuigje gemaakte, er armoedig uitziend hondentuigje, en dan Frank, die voddig, onverzorgd, ja er zelfs een beetje vuil uitziende oude man, versleten kleding, afgetrapte groenige Sketchers (sneakers). Dan denkt ze steevast, waar doen die boodschappen van, waar hebben ze het geld vandaan. Niemand koopt hier in één keer voor tweehonderd euro aan spullen. En die vrouw van hem, altijd in een rood jasje en altijd in een fletsblauwe jeans. Hoe zit het, in godsnaam. Maar ik zal ze in de gaten houden, zoals chef Arnold me aanraadde nadat ik hem over die twee met hun hond vertelde, ‘Ja, goe, houdt die twee maar’s flink in de smiezen, die kloppen niet, zulle. Van wat ik daar zonet van u hoorde, zit er daar n’n lief klein adderke onder ’t gras’.
En als ze dan zonder hond komen is het helemaal extra opletten. Dan wil Frank, zodra Anna bij de zelfscan is aangekomen door het exit hekje naar binnen en moet Corrie met haar speciale pasje het hekje openen. Er worden grote tassen op de grond neergezet, van de Jumbo nota bene, en andere supermarktketens in plaats van de supermarkt waar Corrie voor werkt. Frank heeft eens tegen Corrie gezegd: ‘Corrie je hoeft niet zo scheef naar ons te kijken! Denk eens aan: wij kopen hier wekelijks voor ruim honderd en vijftig euro aan waren. Mensen die veel kopen en dus veel betalen, zouden dat niet de mensen zijn die niet stelen, omdat ze het geld hebben om niet te hoeven stelen.’ Waarop Corrie zei: ‘Ja, heu, ik weet het ook niet, het is de computer achter de kassa’s die bepaalt wie moet worden gecontroleerd.’ Frank: ‘Ja, ja, je bedoelt dat een algoritme wordt ingezet om te bepalen wie er een dief zou kunnen zijn, maar algoritmen krijgen eerst instructie in programmeertaal door mensen bedacht, een stukje code, om het probleem diefstal op te lossen, nietwaar?’ Corrie: ‘Nou, heu, hoe het precies zit, weet ik ook niet, ik ben maar een winkelbediende, senior dan wel.’ Frank: ‘Geeft niet, Corrie, maar laatst zei je dat iederéén werd gecontroleerd.’ Corrie: ‘Heu, zei ik dat? Dat kan ik me niet herinneren, echt niet.’ Frank: ‘Niets is zo veranderlijk als de waarheid, Corrie.’
Frank zit op een langwerpig tafeltje in de supermarkt tegenover het checkoutpoortje te wachten op Anna en haar volle winkelwagentje, met Poetsj naast zich. Corrie is er, ze staat met haar rug naar Frank toegekeerd, naast het poortje, haar handscannertje in de hand, wachtend op een seintje van de computer dat aangeeft dat ze een steekproef moet uitvoeren bij een klant die wil afrekenen aan een zelfscankassa. Frank is al een tijdje met bungelende benen op het smalle gerekte tafeltje gezeten als Corrie zich naar hem omdraait. Haar hand is kort daarvoor even naar het portofoon oortje gegaan waarin iemand een boodschap insprak vanuit de control room. Chef Arnold: ‘Ga n’s efkens tegen die’ne landloper met z’n hond zeggen dâwe sinds die incident met’ne door een hond gebeten klant, geene honden meer toestaan in de passage. Hij zit d’r al een pooske, awel.’ Corrie denkt: ‘Fluks, ik ben de klos, moet ik het weer oplossen, terwijl, ik heb het niet bedacht.’ Ze activeert het poortje met haar speciale pasje en loopt naar Frank, die haar glimlachend verwelkomt. ‘Hallo Corrie, alles goed?’, zegt hij vriendelijk. Zij negeert zijn familiariteit en spreekt hem aan met meneer. ‘Meneer, ik moet u verzoeken met uw hond naar buiten te gaan. Honden zijn niet meer toegestaan sinds eergisteren.’ Frank is totaal verbaasd: ‘Hè, hoezo? Ik kom hier al jaren, met en zonder Poetsj, en ik hou hem kort, dus er zal niks gebeuren. Wat is er aan de hand?’
Corrie zegt: ‘Laatst is een klant gebeten, en ik bedoel flink gebeten door een hond, met veel bloed als gevolg.’
‘Oh,’ zegt Frank, die heel goed weet dat honden geregeld van zich afbijten, of uit frustratie, of omdat ze zich bedreigd voelen. Bijten is natuurlijk hondengedrag. Hij vervolgt: ‘Corrie, je kent ons, we zijn hier elke week, mijn vriendin en ik. Zij doet boodschappen. Ik zit binnen omdat het buiten regent. En ik houd mijn hond kort zoals je ziet, mensen die langskomen houd ik goed in de gaten. Hoe kon het gebeuren dat die klant werd gebeten? Lag het soms aan de klant zelf? Stak de klant zijn hand uit naar het dier in een poging het te aaien, ondertussen onzinnige geluidjes makend, terwijl hij het beest fixeerde met de ogen. Dan maakte de klant zich schuldig aan asociaal gedrag, gezien vanuit de hond. Zat de hond vastgebonden aan een rechthoekig langwerpige tafel, terwijl zijn baasje aan het winkelen was? Dan had de klant zijn blik en zijn hand helemaal thuis moeten houden. Geloof mij, Corrie, ik weet veel van mensendingen waar honden een hekel aan hebben. Noem mij gerust een ervaringsdeskundige.’ ‘Honden zijn vanaf heden verboden in de passage, ik kan het niet helpen,’ voert Corrie nogmaals aan. ‘Maar, Corrie, het regent, moet ik dan nat worden van jou? Dat is niet aardig, hoor! We zijn zo weg, mijn vriendin staat al bij de zelfscankassa. Sta mij toe nog even te blijven zitten.’ ‘Waar is je vriendin?’, vraagt Corrie, en ze kijkt richting zelfscankassa’s, en ziet Anna staan. Corrie weet even niet meer wat ze moet zeggen of doen. Ze denkt, hij heeft gelijk, ik ken ze en ik vind het vervelend hem weg te moeten sturen. Al jaren zit hij hier af en toe met zijn hond te wachten op zijn vriendin en nooit heeft zijn hond een klant gebeten, of mij of een ander personeelslid. Van één iemand zou ik het niet erg vinden als die werd gebeten, maar ik spreek niet uit wie. Een van mijn bazen misschien, misschien wel chef Arnold, die overal een punt van maakt. Haar aarsopening kneep hem als een ouwe dief, van al het gas dat zij had lopen ophouden, gas dat onomstotelijk naar buiten wilde, wat zij uit alle macht probeerde te voorkomen. Het hielp tenslotte niet, en een duidelijk ‘pfieeeeeuwiet’ klonk op, ter hoogte van haar poepgat. Poetsj schrok en begon direct snuifgeluidjes te maken. Frank draaide even met zijn ogen. Corrie herpakte zich snel, en zegt zachtjes: ‘Ik moet jullie toch echt naar buiten sturen, of ik moet mijn chef erbij roepen.’ Als er iets was wat Frank graag deed, dan was het wel praten met managers, dus hij zegt: ‘Helemaal geen probleem, ik discussieer graag met je meerdere, wat wordt het: de assistent filiaalmanager of zelfs de bedrijfsleider?’. K’t, denkt Corrie, die de geur van het uit haar gat ontsnapte gas begint te ruiken. Frank zit met zijn ogen te knipperen, hij lijdt na corona gehad te hebben aan anosmie(3), de geur slaat echter neer op zijn ogen, en dat prikt behoorlijk. Poetsj begint licht te grommen met ontbloot gebit. Frank blijft zitten waar hij zit. Corrie loopt de winkel weer in via het exitdeurtje en verschanst zich misnoegd achter de toonbank van de informatiebalie. Maar zij roept de chef er niet bij. Al snel is Anna klaar met scannen, en nadat een jonge zelfscankassa medewerker met haar handscannertje vier van de producten in haar tassen heeft ingelezen kan zij eindelijk betalen. Er is nog geen keer voorbijgegaan dat hun inkopen niet aan een steekproef zijn onderworpen, tot irritatie van Anna en Frank. Het is duidelijk. De computer achter de zelfscankassa’s zijn zo geprogrammeerd dat vrijwel elke klant eraan moet geloven, tot grote ergernis van een aantal klanten, soms leidend tot dreigementen, schelden en gewelddadigheid, zodat zelfscanmedewerkers zich onveilig voelen.
Terwijl Anna, Poetsj en Frank door de passage lopen op weg naar buiten, vraagt Frank of Anna even Poetsj wil overnemen. Hij loopt terug naar de informatiebalie. ‘Pssst, Corrie’, hij maakt een geluid waarmee hij Corrie’s aandacht trekt. Ze kijkt hem met licht hangend hoofd over de rand van haar hoekige zwarte bril aan. ‘Corrie’, zegt hij, ‘de volgende keer dat het regent, neem ik de muilkorf mee voor de hond. Dan is het toch oké dat ik hem mee naar binnen neem?’. ‘Dan kan het evengoed niet’, repliceert Corrie, ‘want we kunnen geen onderscheid maken. De ene hond wel en de andere niet, dat gaat niet. Maar goed, dan zal ik de assistent-manager er bij moeten halen.’ ‘Maar Corrie, dat is helemaal prima, ik onderhoud mij graag met hem of haar, met name over het belang van het maken van onderscheid. Dag Corrie.’ Neuriënd loopt hij naar Anna en Poetsj. Als altijd vraagt hij Anna: ‘Wat vindt jij?’
Nemo Onekotan (7 juni 2023)
(1) graaiflatie: het fenomeen dat de prijzen van bedrijven harder stijgen dan de kosten rechtvaardigen. (↑)
(2) krimpflatie: het verschijnsel waarbij een producent de inhoud van een product verkleint, maar deze kleinere hoeveelheid aan blijft bieden voor dezelfde prijs. (↑)
(3) anosmie: verlies van reukvermogen. (↑)