Meneer, meneer, roept ze met ‘opgetogen’ stem luid naar een man die met zijn hond in het parkje loopt, zo’n twintig stappen bij haar vandaan, en als hij haar richting op kijkt, staat ze reeds met haar armen te zwaaien, naar opzij, naar voren, wijst ze naar de man en dan richting de ingang van het parkje, naar het witte bord met rode rand waarop het zwarte silhouet van een terriërachtige viervoeter staat afgebeeld, een rode streep schuin over het dier. Haar begeleider vult haar aan, met iets van ‘Verbodsbord honden, zie je niet? Je hond mag hier niet komen’. Zij bevinden zich op de stoep enkele meters voorbij de ingang achter het manshoge ijzeren sierhek rondom het parkje, samen met hun hond, een lelijke, grote gevlekte Amerikaanse bulldog.
Het parkje heeft drie ingangen. Ik heb zitten lunchen op een bankje niet ver van de ingang waardoor de man met de hond het parkje is ingelopen, ik lees wat in het tijdschrift Psychologische Inzichten en spits de oren. Het stel moet niet ver achter hem hebben gelopen. De man met zijn hond is lang en slank, hij heeft grijs haar in een staart tot tussen zijn schouders, draagt een zwarte trainingsbroek en een donker paarsbruin T-shirt waarop de emblematische afbeelding van een klein oranje-geel houtvuurtje. Camp staat er onder het vuurtje. Zijn voeten steken in chroomoxydegroene sneakers. Ik kijk richting de roepende vrouw en zie een jong koppel. Hij draagt een broek tot net boven de knieën, heeft ietwat harige benen en geprononceerde knieschijven; een kort jeanshemd waarvan de rafelige panden net over de broekrand vallen bedekt zijn bovenlichaam; een langwerpige kop, Lucky Luke-achtig, stoppels op de kin, halflang haar met scheiding, in de slicked back stijl. Zijn gezicht heeft een boze uitdrukking. De vrouw draagt een zwarte kokerjurk van elastische stof, strak over haar ballonbuik, – alsof ze zo kan bevallen. Het gewicht van haar buik trekt haar rug hol. Ze heeft een bloedeloos smoeltje, het kleurloze haar achter grote oren gestoken. Haar ogen staan fel. Zij duwt een leeg kinderwagentje voor zich uit.
De emblematische man draait zich naar het tweetal om en zegt: ‘Ik wens jullie veel succes met het rechtzetten van de wereld’. Meteen roept de boze man nu zichtbaar geagiteerd: ‘Jij bent a-so-ciaal, já, a-so-ciaal’. De emblematische man antwoordt met een duidelijk vermoeide gezichtsuitdrukking: ‘Je bent misschien zelf asociaal. Kijk eens goed naar jezelf, boze man.’ Hij denkt, help, wat zeg je in zo’n geval om het goede te doen, ik heb weer niet het juiste gezegd. Ik leer het nooit, ondanks alle goede voornemens.
Op mijn bankje gezeten denk ik, hmmm, om te suggereren dat de boze man zelf asociaal is, helpt niet om de goede vrede te bewaren. De kwade man en zijn opgewonden vrouwelijke metgezel zijn duidelijk ontstemd over het negeren van een verbodsvoorschrift door de emblematische man. Een overtreding zo minimaal en onbelangrijk, dat ik me afvraag wat er precies achter die boosheid van het stel schuilt. Dat is mijn vak, het bestuderen en analyseren en duiden van het menselijk gedrag. Over het gebruik van het woord asociaal hier denk ik dat het overdreven is. De ophef over ’s mans overtreding ook. Ik houd het stel, man en vrouw dan ook voor twee sneuneuzen die het niet zo gezellig hebben. Wellicht hebben ze geldzorgen. Baby op komst en beseffend dat het kind, al in het stadium van nog niet geboren, reeds drukt op hun weinig royale inkomen. De schulden lopen op. Nu zijn er wel allerlei regelingen voor ouders: zoals van kinderbijslag voor alle ouders, en voor de minder bemiddelde ouders aparte tegemoetkomingen, waarvan de omvang afhankelijk is van de hoogte van het inkomen. Mensen met lage inkomens worden sowieso gepamperd met toeslagen. Dat is hoe sociaal Nederland werkt. Om een eenzame man met een hond in een parkje dat honden zogenaamd verbiedt, op een koele dag, terwijl het parkje door niemand bezocht wordt nou asociaal te noemen, gaat mij een beetje ver.
Wat mij verbaast is hoe weinig mensen denken over de niet letterlijke betekenis van dingen als verbods- en gebodsborden. Dingen zijn er om met een korreltje zout genomen te worden. Ik ben dan geen honderd procent hondenliefhebber, en voor honden in de stad lijkt me het leven al helemaal niet leuk. Hondenpoep is het probleem. Een aantal mensen ruimt de poep van hun hond niet op. Niet opgeraapte poep schaadt het imago van hond en eigenaar. Maar de emblematische man ruimt waarschijnlijk wèl altijd de poep van zijn hond op en er zit daarom geen groot nadeel aan zijn ongeoorloofde bezoek aan het parkje. Ik heb zelf ook kinderen en daarmee parkjes als deze bezocht. Hele middagen bracht ik met ze door op het gras rond de vijver. Kinderen moeten plassen, en als ze het niet doen in de vijver dan doen ze het wel onder een van de bomen langs de randen van het parkje. En waar las ik ook alweer over de hoeveelheid katten die ’s nachts hun behoefte doen in parken. Dat zouden mensen eens mee moeten nemen in hun angstige gedachten over het vervuilende effect van honden. Maar beter zou het zijn als ze zich afvroegen hoe vervuilend hond en kat zijn vergeleken met hun eigen ecologische voetafdruk en die van hun baby’s. Een gemiddeld kind produceert zo’n 22 kilo luierafval per maand. En dat maal een half miljoen baby’s. Dat is zo’n 11.000.000 kilo luierafval per maand. Al die luiers belanden in de vuilverbranding met als gevolg: giftige stoffen in de lucht. Hoe vervuilend mensen zijn, dat weet iedereen intussen wel. Het kwaad zit hem in de mens, niet in een plasje van een hond in een parkje dat verboden is voor honden maar niet voor katten en baby’s en kinderen. Nou, gebeurt er intussen nog wat? Oh, iedereen is doorgelopen. De emblematische man is bij de uitgang aan de ander kant van het parkje aangekomen. Hij heeft zijn hond gevolgd die hier en daar aan het gras loopt te snuffelen, een enkele keer sproeit hij wat ureum. En het stel staat besluiteloos stil op de stoep bij de punt van
het driehoekige parkje waar vijf wegen bij elkaar komen. Ze lijken nog altijd van slag, het is mij niet duidelijk wat ze verder nog willen. De man opwachten, of kijken welke richting hij inslaat zodat ze hem kunnen ontlopen. Wat zei de emblematische man ook weer? ‘Veel succes met het rechtzetten van de wereld?’ Die is goed, die zal ik onthouden. Hij daagt het stel daarmee natuurlijk flink uit, duidelijk. Maar wat hij ook tegen het stel gezegd zou hebben, ze zouden hem hoe dan ook voor asociaal hebben uitgemaakt, hun oordeel lag reeds voorop hun tong. De emblematische man overtrad het verbodsbord bewust. De vraag is waarom hij zich niet aan het voorschrift houdt. Kan hem het verwijt gemaakt worden dat hij vaak anders doet dan anderen, terwijl hij zich niet afvraagt en realiseert wat dit anderen doet? Het antisociale type. De emblematische man wenste het stel succes met het rechtzetten van de wereld. Wat wilde hij daar precies mee zeggen? Het zal toch niet de eerste keer zijn dat hij in een situatie als deze belandde. Koppig zoekt hij de confrontatie, keer op keer. Op sociaal vlak valt hiermee niets te winnen. Maar waarom maken mensen zich ook druk over dit soort verbods- en gebodsbordjes op een moment dat coulance op zijn plaats zou zijn. Het is koel, een grijze wolkenmassa hangt dreigend boven mijn hoofd, er is niemand in het parkje. Waartoe dan dat misbaar en de beschuldiging van asocialiteit. Dat is nogal wat. Criminelen zijn asociaal. Maar is de emblematische man een crimineel omdat hij zijn hond een plezier wil doen? Aangenomen dat hij het verbod negeert met negatief gevolg voor hemzelf, maar omdat hij het goed voorheeft met zijn hond. Daar heeft het stel geen boodschap aan. Waarschijnlijk wonen zij vlakbij, en hopen spoedig op zomerse warme dagen met hun op handen zijnde baby het parkje te bezoeken samen met tientallen andere vaders en moeders met hun peuters. Mogelijk bezoeken zij het parkje al, dat zij een beetje zien als hun parkje, zitten ze er al regelmatig, genietend van de joelende en rennende peuters, sommigen naakt, ravottend in het kuitdiepe water van de grote vijver
met zijn fontein in het midden, en drie kleine fonteintjes langs de rand, dan wel spelend op het gras, tussen de struiken en onder de bomen. Wat ik me afvraag: wat gebeurt er met hun oerlelijke Amerikaanse buldog nadat de baby zijn opwachting maakte, en het stel lekker met hun tandeloze ongecontroleerd schijtende boreling uren in het parkje rondhangt. Waar verblijft hun afstotelijke Amerikaan dan? In zijn eentje thuis, op de derde verdieping, of tweede of eerste? Of toch begane grond, met tuintje. Hmm, ja. Ik mag geen partij kiezen, ik probeer dat ook niet te doen, maar ik ben niet op de praktijk. Ik zou zowel het kortzichtige stel als de emblematische man wel als cliënt willen hebben.
Ik ben verhuisd naar een bankje bijna in de punt van het driehoekige parkje, niet ver bij het stel vandaan. Ze hebben mij niet opgemerkt. Het stel is nog aan het debatteren. Zij, angstig: ‘Luuk, hij komt onze richting op, laten we doorlopen.’ ‘Maak je niet druk, Evy, hij moet het niet wagen om dichtbij te komen, die ouwe zak met zijn verwijfde Lassie hond, onze Diesel laat geen spaan van die Lassie heel, hij grijpt hem in een keer bij zijn harige strot, en gedaan is het. Ik hoor die ouwe hippie al janken en om vergeving smeken. Ik geef hem ‘zijn portie’ als hij erom vraagt. Let maar eens op.’ ‘Nee, niet doen, lieverd, veroorzaak geen ellende, geen politie graag, die nemen je zo mee, en Diesel wordt afgemaakt. Denk aan ons Maikeltje, hij is weer aan het schoppen, hier voel.’ Luuk legt zijn hand op haar buik, en Evy haar hand op die van hem. Ze kijken elkaar aan, en glimlachen. ‘Oké,’ zegt Luuk, die de emblematische man niet uit het oog verliest, ‘hij lijkt deze kant op te komen, laten we oversteken.’ De emblematische man rukt op, stukje bij beetje, richting de vijfsprong, zo snel als zijn hond toelaat, die aan ieder struikje, stoeptegeltje, sprietje wil snuffelen totdat zijn baasje de lijn strak trekt, en ‘kom, volg’ roept. Dan blijft Lassi braaf naast zijn baasje lopen in het door hem bepaalde tempo. Bij de vijfsprong aangekomen
slaat het stel de brede wandelstraat in, de Tolueenstraat, met links zijn nieuwgebouwde, ruime, luxe yuppenwoningen en rechts een hotel, bibliotheek en de entree naar een overdekte winkelstraat waarin zich de toegang bevindt tot wat in de volksmond de Vreethallen heet, een overkapt plein met langs de lange zijden het ene fastfood tentje na het andere, een ongekend toeristisch succes. Niet veel later keert het stel terug op zijn schreden, loopt naar de vijfsprong en slaat rechtsaf de Teutenstraat in, richting de Smid Bertbrug, en verdwijnt andermaal uit het zicht. Lassi is alweer aan het snuffelen bij het kleine groenstrookje aan de andere kant van de weg. Daarna zijn de gele en blauwe vuilnisbakken van Hotel Salon aan de beurt. Lassi en zijn baasje zijn op de hoek van de wandelstraat aangekomen.
Ik heb het park verlaten via dezelfde uitgang als de emblematische man en haast me in de richting van de vijfsprong. Ik moet over enkele minuten op mijn praktijk zijn in de Vossenstraat voor een sessie met een cliënt met chronische vermoeidheid en somberheid, onzekerheid en schuldgevoelens, paniekaanvallen, PTSS en dwangklachten. Ik moet bij de vijfsprong linksaf de Vossenstraat in. Ik had beter de andere uitgang van het parkje kunnen nemen, dat was korter geweest, maar liep achter de emblematische man aan in de hoop dat er toch nog iets gaat gebeuren, interessant voor de psycholoog in mij, analyticus en duider, nieuwsgierig dat het een aard heeft. Kijk, de emblematische man staat nu bij de in- en uitrit naar de ondergrondse parkeerplaats, zijn hond snuffelt lekker aan de bakstenen pilaar naast de ingang, de man staat lispelend toe te kijken, met gefronst voorhoofd, een beetje à la Rembrandts zelfportret met gefronst voorhoofd. Maar wat? Daar heb je het stel weer.
Het stel komt weer terug uit de Teutenstraat. Ze benen opnieuw haastig en opgewonden de wandelstraat in. Heel even staan zij geschrokken stil.
Op dat moment beginnen de emblematische man en zijn hond Lassi te lopen, richting de overkant, richting het stel. Evy roept zachtjes, ‘o, jee, hij, hij, is er nog steeds. Hij komt naar ons toe, Luuk, mogelijk met meer arrogante opmerkingen’. Het gezicht van Luuk maakt trekkende bewegingen. ‘Dat moet hij vooral doen, niet bang zijn Evy, kijk, hij komt niet op ons af, hij loopt richting de Smid Bertbrug.’ Luuk kan het niet laten naar de emblematische man te roepen, `asociaal, ja man, kierewiet van achteren en van voren’. Een stevige belediging. Luuk met de foeilelijke Amerikaan en Evy met haar nog lege kinderwagentje lopen zo snel als maar mogelijk verder. Maar dan zegt de emblematische man nog iets, hoor ik het goed? Met gedempte stem betoogt hij: ‘Kinderen krijgen, dat is sociaal.’ Nou moe! Heeft het stel het gehoord? Ze reageren niet, maar blijven de pas erin houden. Ik zou de emblematische man wel een kritische vraag willen stellen, maar, geen tijd, ik ben al te laat voor mijn cliënt.
Jacob, zo heet de psycholoog, rent haastig de straat over zonder goed op te letten, een fietser roept, ‘kaalkop, sukkel, kijk uit, verdorie’. Een autobestuurder trapt hard op de rem, en gaat tekeer, zijn hoofd uit het autoraam gestoken, ‘vetzak, moet je dood soms, kijk uit je doppen, mongool’. Mensen op het terrasje slaken angstkreten. Jacob stiefelt verder, met een langzaam rood wordend hoofd, hij mompelt, ‘ja, sorry, hoor, ’t is al goed, ik leef nog, ’t is goed met jullie, is al dat geschreeuw wel op zijn plaats? En het waard? Jongens, een beetje meer coulance alsjeblieft. Laten we van wereld een betere wereld maken’.
Doenja DeGoede / Anne Rhein (27 juli 2023)
Onder voorbehoud van verschrijvingen, typefouten, en dies meer.