Hij existeert (een korte impressie)
Ideeën komen als hij slaapt. Terwijl het stof maar neerdwarrelt, seconde na seconde. En nooit (en dus niet) wordt verwijderd omdat het hem aan een ooit geïnternaliseerde opmerking over Marcel Duchamp doet denken. (Stof en Marcel Duchamp.) Er ligt stof zover het oog reikt. En het is ondoenlijk om stof van en tussen de vele voorwerpen op de planken boven de tafel en op tafel met succes te verwijderen. Dat zou tot meer chaos leiden.
Tijdens het ontwaken gaat de met ijzer versierde zware zwart-houten deur naar het droomdomein knarsend en krakend dicht (zoals antieke kasteelpoorten van thermisch gemodificeerd Fraké). Zelfs wat klem kwam te zitten, een slip van de droom, ontglipt. Wat blijft zijn surrealistische nabeelden, die ook al snel als mist verdwijnen.
Hij wordt wakker en komt met een zwaai overeind, na zich kort te hebben uitgerekt, de slaapzak van zich afwerpend. Zittend op bed, met de voeten op de grond doet hij gedurende twee minuten therapeutische oefeningen voor de nek: hoofd voorover drukken, daarna achterover, dan schuin richting de oksels kijken, (alles twintig tot veertig tellen lang), als laatste met het bovenlichaam draaien en zover als kan naar achteren kijken, links en rechts.
Tegelijk met de droomdeur sluit het bewustzijn zich voor gedachten anders dan werktuigelijke. Hij gaat routinematig te werk, kleedt zich aan, loopt naar de badkamer, de keuken, van daar naar zijn bureaustoel; doet zonder nadenken een deel van de afwas, terug in zijn kamer speelt hij enkele spelletjes schaak tegen de computer, met Ctrl-Z als winnende troef, graaft dan wat in de eindeloze voorraad fotomateriaal (analoog) geborgen in eveloppen en kistjes en (digitaal) op schijven, – dit kan zomaar leiden naar een vergeten beeld, dat hij vervolgens scant en bewerkt met Adobe Photoshop en weer toevoegt aan hetzelfde archief, – het nut ervan mag duidelijk zijn.
Hij leidt het leven van een gevangene, – tussen vier muren, op tien vierkante meter, (als in een gevangenis met veroordeelden, ieder voor zich alleen in zijn cel, maar samen tijdens het luchtuurtje, of op de werkplaats, en bij de gezamenlijke maaltijden) -, onttrokken aan het publieke leven, de eigen misdaad, misdaden.
In een penitentiaire inrichting is het eigenlijk goed toeven, – uithangen, schuilen, logeren, resideren, hoe men het ook wil noemen. Binnen de muren gelooft men niet in de eigen schande. Schande leeft buiten de muren. Die liet men er achter. Binnen de muren heeft niemand iets misdaan. Het onrecht is dat men gevangen zit, niet door schuld, maar als gevolg van een onterechte veroordeling. Daar is men het unaniem over eens: het werkelijke boevenpak, dat zijn zij die buiten de gavangenismuren leven: de echte boosdoeners, – witte boorden schavuiten, die de wereld naar de knoppen (zeg maar kloten) helpen.
Wat hij – in zijn zelfopgelegde boetecel – op zijn kerfstok heeft, is dat hij denkt dat hij de grootste schoft zou zijn als hij niet opgesloten zat, maar naar buiten zou treden en regeren: erger dan de ergste massamoordenaar en moordlustige dictator. Dan zou negenennegentig procent van de mensen het loodje leggen door zijn toedoen.
Maar: de aarde zou daarna weer kunnen ademhalen.
En hij zou zijn opwachting maken bij de eerste de beste van de honderdenvijftig indianenstammen van het Amazonewoud. Die zou hij hebben gespaard. Die stammen gebruiken overigens zelf nooit het woord Amazone voor hun leefgebieden – iedere stam heeft een eigen naam voor het woud. Hij zou de stamoudste smeken, met behulp van een vertaal-app op zijn smartphone die ook de dialecten van de indianen begreep, om hem te adopteren en te leren leven zoals zij, zoals het hoort.
De batterij van zijn smartphone was bijna leeg, maar de stamoudste, omringd door zijn krijgers kon van het langzaam zwakker klinkende vertaalwerk niets bakken, verloor zijn geduld en beval zijn krijgers om de blanke idioot te doden voordat hij echt gevaarlijk werd.
Maar ook zijn dood kwam wederopstanding van de aarde alleen maar ten goede.
Bert Jallavert (2021)