Zijn hand herinner ik me wel

Ik zit in een trein
van het vliegveld
naar de stad
naar huis
bij de toegangsdeuren
een weekblad te lezen
De trein zit aardig vol
Twee jonge meiden
staan vlakbij me
allochtone achtergrond
spreken vloeiend Nederlands
met lieve stemmen
in een vrolijke bui
niet luidruchtig
goed gekleed
verzorgd
zien er mooi uit
Ik wil zeggen hoe leuk ik ze vind
houd mijn mond
kan een glimlach niet onderdrukken

In de bus
stappen drie Duitsers in
twee zijn langer dan ik
één staat er schuin voor me
Ik bespioneer hem vanuit mijn ooghoeken
zijn linkerhand
ter hoogte van mijn ogen
Zijn hand groot en slank
als van een standbeeld
Ik vraag me af
wat voor hand het is
wat voor leven leidt hij
hoe zegt de hand hallo en tot ziens
hoe pakt hij een sleutel
houdt hij een pen vast en een kopje
vork, mes en lepel, hoe eet hij
hoe rust hij, slaapt hij
waar gaat hij nu naartoe
en wat zal hij later vandaag doen
Ik luister naar de stem van de handeigenaar
en kijk kort op naar zijn gezicht
jong en robuust
zijn stem helder en solide
van een zelfbewuste volwassene
die zich veilig voelt

Ik ben thuis
een dag later
ik luister naar muziek
en schrijf een paar woorden
herinner me niet
waar de man met de hand
als van een standbeeld
het over had
de hand wel

Mila Ness (26 april 2017)


2017  /  Pœzie  /  Teksten