Miriam

1
Ik droomde
dat de vrouw die ik liefheb
maar niet weet te raken
naar me toekwam in
nieuwsgierige drang, dat ik
onbezonnen haar hand zacht vatte
die zij weerstond met lichtte druk
ze lachte van geluk.

Terwijl ik tegen haar praatte
ging zij zitten
– alsof wij in een
droom raakten
kusten wij elkaar
teder heel even
– toen brak de droom
wij voelden ons bekeken
– zij schrok, stond op
en snelde weg.

Toen ik haar later zag
lachte zij in het voorbijgaan
ik zag dat zij niet bang was.

2
Zoals nu zou ik
altijd op mijn kamer
willen zitten
dromen
– met woorden
portretten weven van jou.

Op een afstand
van je dromen
je
naar me toe trekken
van me af duwen
afhankelijk van mijn stemming.

Ik weet niet hoe
werkelijk met je te leven:
een dromer wil
zwevend de wind
bevelen
je haar te doen
spelen en
de zon in je ogen
bezweren,
je in een droomring
sluiten, gevangene:
nee, dat zal je niet aanvaarden

3
Mei

Bomen zonder schaduw
roze
lucht
onzichtbaar
geuren
ik
bloed
dronken
dans
schrijf
takken
fluwelen
huls
onzichtbaar
dromen
ogen
blind
groene zee
zacht deinen
droom groen
onzichtbaar zingen
vogels
geluidloos
smelt
verliefd verlangen
klank
groene geur
rozekleur

Kédes Lillevej (1975)


1975  /  Pœzie  /  Teksten