Blaffen tegen de maan

  terug


Woensdag, 5 december 1984

Kaars, wc-papier, lucifers, brood. Picassent, Spanje. Ik zit te wachten op het opengaan van de imprenta-papeleria-fotocopias. Vandaag heb ik meer dan dertig kilometer gelopen. Kriskras door het landschap, mij oriënterend op de zon alleen, denkend aan het kompas dat ik had kunnen lenen, moeten meenemen. Ik vertrok uit Turís vanmorgen. De nacht sliep ik in het bovenste bed van de cabine van een Belgische vrachtwagen. Ik kreeg een lift van n’n gêkke Bêlg, van onder Barcelona, Castelldefels. Gisteren deed ik vijf uur over de eerste vijfentwintig kilometer. In de daarop volgende vijf uur maar verplaatste ik me maar liefst driehonderd.

Donderdag, 6 december 1984

Castelldefels-Turís Wat een dag. De nacht, onder een vijgenboom, nauwelijks kunnen slapen vanwege aanhoudend geblaf van kettinghonden, vijftig meter van mij af, de angst om ontdekt en weggejaagd te worden wegens landloperij, en de schrik voor reuzetorren, die zonder pardon over mij heen marcheerden met de kennelijk bedoeling om via de stam van de vijgenboom naar de bladeren te klimmen, waarmee ze zich ’s nachts voeden, terwijl ze zich overdag op de grond onder stenen schuilhouden. Ook droomde ik van hondensnoeten die zich tegen mij aandrukten.

Na veel omzwervingen beland ik in Sueca, enkele tientallen kilometers onder Valencia, in een soort bejaardensoos, een enorme ruimte gestut door rechthoekige pilaren. Nee, ik ben op mijn reis naar het zuiden vandaag niet veel opgeschoten, wel heb ik me te pletter moeten lopen, nadat ik uren tevergeefs stond te liften. Regelmatig klampte ik mensen aan met de vraag of ze me mee wilden nemen. Ze luisterden steeds gewillig, maar gingen altijd toevallig de tegenliggende kant op.

Verdomme, er zijn echt alleen maar oudere mensen in deze kroeg. De jeugd bevindt zich op straat. Het is al donker en ook fris, ik zie blouses en dunne truien. Wat een dodenrit was dat eergisteren, met die crazy Belg en zijn lege camion, die hij ging vullen met sinaasappelen in Turís, waarmee hij tegenliggers van de rotsen joeg, bijna, op dat ijzingwekkend smalle en kronkelige weggedeelte tussen Castelldefels en Sitges. Bombadilla heet het spul dat ik hier drink, bocht, alcohol. Vandaag voor het eerst weer sterke drank, sinds tweeëneenhalve dag, meteen drie glaasjes, kost maar dertig peseta’s per glaasjes, ’n soort vieux. Hier binnen zitten allemaal petten, klakken en gleufhoedjes, kale hoofden. Ik zie sigaren, brilletjes, wandelstokken en grijze haren. ’t Is echt een reuze zaal met een vloer van marmer. Je kunt er flaneren, kletsen, ouwehoeren, kaarten, zuipen, en geld verspelen in fruitautomaten. Het meubilair bestaat uit houten tafels met aardige krulpoten en rode formica bladen, en stoelen.

Wat me bevalt hier is dat je niet gedwongen wordt iets te bestellen. Je kunt rustig zitten en je gang gaan, zonder achter je kont gezeten te worden door de opdringerigheid van een ober die zijn werk doet. Er is wel een kelner, in een kapiteinspak, maar die gedraagt zich zeer discreet, als een goede huisbediende. ’t Is leuk en spannend om de straat te observeren. Kinderen spelen voetbal midden op het kruispunt. Vrouwen en mannen lopen vrolijk met tassen te sjouwen. Meisjes van veertien tikken op het raam en giechelen, maken mij aan het schrikken: laat mij toch, dwaze meisjes, alsjeblieft. Mijn angst is dat mensen niet blij zijn met mijn aanwezigheid. Niet begrijpen waarom ik hier zit te schrijven, wat kleren verspreid over stoelen gehangen en mijn zware schoenen uittrok. Maar ze laten me met rust, gelukkig. Straks hoop ik heimelijk te vertrekken, en buiten onopgemerkt ergens te kunnen gaan liggen, beschut, droog, op een niet al te harde, stenige ondergrond, zonder dat de honden gaan blaffen.

Honden, Spanje is het land van de honden, die de hele nacht blaffen. Gisteren deed ik geen oog dicht, schrok voortdurend wakker, of droomde dat hondensnoeten tegen mijn gezicht duwden. De kinderen spelen vol vuur met een bal die één platte kant heeft, midden op het kruispunt, terwijl auto’s langs suizen met redelijk gevaarlijke snelheid. “Daddis Spanje,” zou mijn vriend de Belg zeggen.

Mijn god, wat zijn ze enthousiast aan het verhalen, die oudjes, wat schetteren hun stemmen door de hal. Af en toe kijken ze mijn kant op. Maar verder laten iedereen me met rust. Men mag denken wat men wil. Men zal ook wel wat gewend zijn, na zulke lange levens, denk ik.

Prejuntar, carretierra, busén, todo recto, autopista, possible llevar mi. Woorden die ik vandaag en gisteren leerde en probeer te onthouden. Sinds vandaag heb ik een potloodje in de zak van mijn jas. Ik schrijf woorden op de rand van de kaart van Spanje, die ik tevoorschijn trek als ik met mijn aanklamp act begin. Dan roep ik informatione naar een voorbijganger, ik glimlach bemoedigend en wijs op de kaart. Meestal heeft het het gewenste effect.

Vrijdag, 7 december 1984

Het weerbericht luidt bewolkt, regenachtig, temperatuur tussen acht en achttien graden. Ik heb al minstens twintig kilometer gelopen en ben beland in Tavernes. Vijf voor half twee. Gisternacht werd ik tijdens mijn slaap overvallen door lichte regen. Ik werd wakker, de klok van een kerk sloeg vier uur, en ik besloot te vertrekken. In het pikkedonker pakte ik mijn spullen in, kroop onder de sinaasappelboom vandaan, waarvan het bladerdak water doorliet, vergat er mijn tandenborstel. Even later liep ik op de nationale weg, een recht stuk van tien kilometer, langs sinaasappel boomgaarden, door rijstvelden. Al gauw kreeg ik weer zin om te schuilen en nog wat te slapen. Nergens een bouwval en overal het geluid van blaffende honden. Maar weer onder een sinaasappelboom gekropen, met meer gebladerte, maar toch ook lekkend. Ik heb me ingepakt: in mijn gewatteerde winterjas, trui achter in mijn regenbroek, tweede trui over mijn knieën, plastic regenjas dichtgeritst om de benen. Mijn Jäger onderbroek dient als kussen in de capuchon van mijn winterjas. Mijn slaapzak liet ik in de rugzak, zodat die droog blijft. Met handschoenen aan lag ik op het geleende slaapmatje. Gelukkig zette de regen niet door en kon ik nog een uurtje slapen op nog geen tien meter van de nationale weg. Het verkeer was alweer op gang gekomen, met daverend geraas. De nationale is twee sporen breed, met vluchtstroken van nog geen meter. Op de weg rijdt alles en iedereen. Bijna niemand gebruikt de snelwegen, omdat je er flink wat voor moet betalen. Je kunt er veilig lopen, wat echter verboden is. Ik werd er binnen het kwartier verjaagd door de politie.

Zaterdag, 8 december 1984

Turís-Gandia Gisteren minimaal veertig kilometer gelopen. Relatief veel regen plus ontberingen. Ik moest en zou Gandía bereiken, en was al zestien uur onderweg, toen ik strompelend over de finish ging, met een snelheid van misschien maar drieënhalve kilometer per uur. Ik was er nog niet helemaal, moest nog een pension vinden. Tot overmaat van ramp waren de winkels het weekeinde gesloten, in verband met een of ander feest, nee, niet zomaar een feest, maar ter ere van Maria’s heilige en vlekkeloze Ontvangenis. Kruipend begaf ik me naar de enige geopende supermarkt op meer dan een kilometer van het pension. Uiteindelijk op bed kreeg ik, als vroor het, hoewel het boven de tien graden was en ik een trui aanhad, zo’n rilbui, dat ik met kleren aan onder twee dekens kroop. Ik was zo vermoeid, dat ik vrijwel direct insliep. Het was nog geen tien uur ‘s avonds. Een geluk dat ik direct sliep, daardoor voelde ik de pijn in mijn benen en voeten niet meer. Ik besloot om een dag niet verder te trekken, om weer op krachten te komen, me te kunnen wassen en scheren en de kleren uit te laten wasemen.

Manolo Canta (1984)


  terug