Beste Kichiro


Finnsnes, januari 2023.

Beste Kichiro,

Over angst gesproken. Ik ben altijd bang geweest … in de eerste plaats voor Papous en vanuit die ervaring voor mensen. Ik was een ‘extreem’ gevoelig kind (net als jij, waarschijnlijk), dat opgroeide in een gezin waarin niet gesproken werd (behalve met twee woorden, ‘ja, Papous’, ‘nee, Papous’, of anders een oorveeg), kinderen mochten er geen eigen mening op nahouden en werden tegen elkaar uitgespeeld. Vader Papous rookte drie pakjes sigaretten per dag, in die tijd was roken bon ton, en hij was naar verluidt een drinker, hoewel ik me daar nooit mee bezig heb gehouden. Moeder Betcha en de meisjes wel. Hij sloeg of kleineerde me jaar in jaar uit, de meisjes ontzag hij. En ook moeder Betcha werd de les gelezen. Betcha op haar beurt loste problemen tussen kinderen niet op door met ze te praten, maar door aan Papous, zodra hij thuis kwam, te vertellen dat ‘die en die’ (’t was altijd Panchó) weer eens dat en dit had uitgespookt, waarna de broek omlaag ging en onder het declameren van het rijm ‘En van je Klits Klets Klanderen, van de ene bil op de andere’ er met de vlakke hand op los gemept werd. Tot het moment dat Panchó tegen Papous zei, ‘Als je me nog één keer slaat, vermoord ik je, bloedeloze reetveter.’ Intussen was Panchó een jaar of achttien. Voor jou, beste Kichiro, toen nog een kind, moet de sfeer thuis niet leuk geweest zijn zolang ik er was. Sorry daarvoor. Jij was daarentegen zo’n ongelooflijk lief joch, die als dreumes al zijn uiterste best deed om het Betcha en Papous naar de zin te maken. En dat is je gelukt. Heb je ooit een ‘pak rammel’ gekregen? Ik denk het niet, je was te lief, en ‘enig kind’, je vijftien jaar oudere zus was al vertrokken naar het buitenland toen jij twee was, en werkte na een afgebroken studie tot haar pensioen als secretaresse bij de hoofdstedelijke brandweer; je andere zus werd naar een kostschool gestuurd in Nabolandet toen ze veertien was en jij zes of zeven, en ik ging er op mijn achttiende vandoor met een hart vol smart. Vanaf je zesde had je het rijk zo’n beetje alleen.

Ik vertrouwde mensen niet meer, leraren, docenten aan de universiteit, werkgevers, handelaren, winkeliers, verkopers, mensen op straat. Over politici heb ik het (even) niet (ik ben zo apolitiek als maar kan). Ik wou dat ik er meer belangstelling voor op kon brengen. Ik ben lid van de SP [Sosialistisk Parti] en de DRP [Det Republikanske Parti, – Weg met de monarchie!] en stem SP. Meer doe ik niet.

Ik ben geen complotdenker. Van wetenschappers denk ik dat ze op methodische wijze proberen te ontdekken hoe dingen in elkaar zitten. Dat is een verdienste. Ze moeten zich bewijzen, artikelen publiceren, hun onderzoeken openbaar maken, zodat ze kunnen worden gelezen en bekritiseerd, gecorrigeerd door vakbroeders. En van politici denk ik, het zijn ook maar mensen. Je kunt het niet met ze eens zijn, het blijven gekozen vertegenwoordigers. Helaas zijn er onder politici tegenwoordig ook types die bewust het democratisch bestel aan het verstoren zijn. Zij brengen de democratie schade toe, en in gevaar. Populisten. Populistische politici proberen met alle mogelijke middelen de steun van de kiezers te verwerven, zonder zich al te veel te bekommeren om de inhoudelijke kwaliteit van hun voorstellen. (Populist: politicus die de sympathie van de bevolking wint door de suggestie te wekken dat maatschappelijke problemen heel eenvoudig kunnen worden opgelost.) De problemen veroorzaakt door COVID-19 waren enorm. Om daar als minister (ondersteund door ambtenaren en het FHI [Folkehelseinstituttet]) een strategie voor te ontwikkelen was je reinste sisyfusarbeid. Toch heeft ons beleid het er goed van afgebracht, afgezet tegen dat van bijvoorbeeld Xi Jinping. De maatschappij draait weer normaal, dat is, met gebreken, natuurlijk, terwijl kijk eens naar het China van Xi Oeioeoei, met zijn oude en nieuwe Covid-beleid. Van heftig zero-Covid naar plotselinge totale opheffing van alle maatregelen, zo van, laat iederen nu maar eens lekker de Covid krijgen, met alle gevolgen van dien. Bij dictaturen is altijd dwang in het spel. In China was het eerst gedwongen lockdowns, nu gedwongen heropening van fabrieken.

Szuki en ik zijn twee keer ingeënt met een Covid-19-vaccin en één-, resp. tweemaal met een boosterprik. We werden een maand of wat geleden ziek, testten positief, maar hoefden niet naar het ziekenhuis. Szuki werd eerder ziek, had het meest te lijden. Ik kreeg Covid-19 van Szuki, die het vermoedelijk had opgelopen in een volle trein.

Kritiek kan als men goed beslagen ten ijs komt, men zaken zelf geducht onderzocht heeft, op een rijtje gezet, van diverse kanten bekeken, geanalyseerd en tot een slotsom gekomen is. Met waarheid is het als met een baby, door voortschrijdend inzicht leert hij praten.

(Vervolg ‘vertrouwen’:) en dan zijn er de criminelen, daar kun je al helemaal niet op bouwen, maar ontmasker ze maar eens.

De ‘wereld’ zit ingewikkeld in elkaar, begrip hebben voor het ingewikkelde eist inzet, inlevingsvermogen, studie. Daartegenover staat dat ‘Een mening is een in de mens aanwezige subjectieve opvatting, dan wel attitude, ten opzichte van toestanden, gebeurtenissen of andere personen. …. ‘

De enige die ik lang vertrouwde was mijn vijf jaar jongere zus Wanníta, maar ook in dat vertrouwen kwam een scheur, nadat ze met Kachó getrouwd was, door hoe ze over hem sprak. Ik heb toen tegen Kachó gezegd dat hij moest uitkijken voor Wanníta, dat zij een De Sahagún is, en, …. de rest herinner ik me niet. Dat viel verkeerd bij Wanníta, en, ja, dat heeft tot de breuk geleid. Ik voel nog altijd geen wroeging.

Ik leef steeds meer het leven van een kluizenaar, zonder vrienden, zonder familie, maar met vrouw, hond, drie katten, een dwergkonijn, vijf kippen, en een klein geitje. We bezitten een bootje dat we de naam Ark gaven, voor als het land onderloopt.
Szuki heeft een ‘normaal’ leven, met vrienden, een goede werkkring, prettige collega’s, en contact met haar moeder. Het contact met haar zus Morihisa en diens vriend Kōbō is problematisch, maar ze geven het niet op. Knap dat ze dat kan en tegelijk met zo’n vent als ik samenwonen (die geen mensen ontvangt). Zij is behept met een goede dosis sociaal glijmiddel. “Liegen is een sociaal glijmiddel”, lees ik op internet (Greg Nottrot). Vooralsnog lukt het mij nog altijd niet te liegen. Met alle gevolgen van dien. Ik lieg niet, maar vergis me wel voortdurend, denkend dat ik het weet. Say no more!

Ik ben voor mijn angsten, (hechtingsangst, verlatingsangst), sociale fobie (schuld en schaamte), in therapie gegaan (tig jaar geleden), en op herhaling sindsdien. En nu, op mijn oude dag, sinds dertig dagen, slik ik opnieuw anti-depressiva. De zin van alles ontglipt me allengs. Nou, ja, ’t is wat.

Ik word binnenkort dik over de jongzijn grens. Ik vier geen verjaardagen en ook geen feestdagen. Nou, ja, van Szuki moeten we op mijn geboortedag bij Duende Dos gaan eten, een Spaans restaurant in de Ny Rue William. Mij best. Een goede, gezellige plek, waar we al eerder paëlla aten en als toetje ijs, een cortado en een glaasje Soberano. We houden van Spaans eten. Het herinnert ons aan onze wandeltochten door de Pyreneeën, naar Santiago de Compostella en diverse reizen door Spanje met trein en bus naar de prachtige steden die het land rijk is.

Hoorde ik je zeggen dat je uit een gebroken familie komt? (In een uitzending van KichiroTV, of in een video op je Facebook pagina? Moeilijk te verstaan voor mij, dat Lutjebroeks). Dat vind ik interessant. Ik zeg dat namelijk ook altijd. Ik heb zoals gezegd geen contact meer met zussen en broer, noch minder (nauwelijks gehad) met neven, nichten, ooms, tantes, nooit heb ik mijn grootouders ontmoet. Dat is wel wat.
Hoe zie jij het? Ik heb begrepen dat je Papous adoreert. Ik herinner me nog dat je, nadat we elkaar zo’n tien jaar niet zagen, op de eerste dag van het weerzien een gouden ring aan je hand snel achter elkaar een aantal keren demonstratief kuste, of je leven ervan af hing. De trouwring van Papous. Die was intussen de pijp uit gegaan. Het had ook iets provocatiefs. Het is mij altijd bijgebleven.

Over Liefde. Van het woord wil ik niets weten, zeg ik altijd tegen Szuki, ‘het bestaat niet!’. Niet-blijvende ruzie is het gevolg. (Een sluitend antwoord op wat liefde zou zijn heeft ze niet.) We kennen elkaar al sinds 1982, dat is nu al zo’n beetje eenenveertig jaar. Sinds 2007 wonen we in één huis, zestien jaar dus. Er bestaat geen eenduidige betekenis voor het woord liefde. Voor mij is liefde oorlog, bij wijze van spreken. Als ik het over liefde zou hebben, dan zou het liefde zijn die zichzelf wegcijferde en uitsluitend gaf zonder er ooit iets voor terug te willen. Ooit (1976, ik was vijfentwintig) zat ik met Papous te schaken in de tuin van de bungalow aan de Basseibierg aan de rand van het dorpje Metvunéierens in Lutjebroek, we dronken een paar flessen Elbling, Riesling, Sylvaner, of was het Rivaner, toen Papous uit het niets ineens beweerde dat hij eigenlijk nooit van zijn vrouw en kinderen had gehouden, hij wilde onder de bruggen van de Seine wonen, in Parijs, als vagebond leven. Deze provocatie deed de toch al gespannen verhouding de das om. Zo kom je er niet vanaf, zak dat je bent, dacht ik (excusez le mot). Daarna heb ik voorgoed met hem gebroken, en hem nooit meer gezien, zelfs niet in zijn doodskist. Ik realiseer me dat jij toen een jaar of twaalf was, maar herinner me nauwelijks iets van je aanwezigheid. Raar hoor. Voor jou moet het niet prettig zijn geweest, mijn tijdelijke verblijf terug in het huis dat ik zes jaar eerder ontvlucht was. Je zult me wel ontlopen hebben, wat ik begrijp. De laatste tijd denk ik dat ik heel anders had kunnen reageren op die voorzet van Papous, bijvoorbeeld door te lachen en hem een vraag te stellen naar aanleiding van zijn uitspraak. Maar, ja, ik was Jezus niet, ik was een vat vol star onbegrip ten aanzien van Papous. De liefde die ik in me had werd door hem stukje bij beetje verstoord vanaf mijn jongste jaren. Ik heb ook spijt van mijn reactie op Betcha, al aan het dementeren, toen ik haar in haar auto van Metvunéierens naar haar nieuwe domicilie in Rauland reed, dat moet rond 1996 zijn geweest, en zij half onbewust ineens beweerde dat Hitler toch goede dingen gedaan had. Ik werd intens razend en zette de auto langs de weg waarna ik haar voor van alles uitmaakte, ik weet niet meer wat. Daarna moest ik wel weer verder met haar rijden. Nu had ik dat anders aangepakt, en haar laten vertellen wat er dan allemaal zo goed was aan die lieve Adolf met zijn snor, en hoe het zat met haar overspelige vader die nationaalsocialist, collaborateur en vervolgens ‘godsdienstwaanzinnige’, toen de grond hem na de oorlog heet onder de voeten werd; en haar moeder die zichzelf op haar achtenzestigste ophing in het trapgat van het vier verdiepingen pand aan de Romanofstraat in Drammen (de geboorteplaats van Papous en Betcha). Ik had de liefde nog niet te pakken, ben mij altijd schuldig blijven voelen en beschaamd. Zonder zelfliefde geen Agape.

Ik hoop dat je me vergeeft voor dit schrijven. Dat je er begrip voor kunt opbrengen. We zijn toch broers, hoe gek dat ook voelt. Wie heeft er nog wat te verliezen.

Hartelijke groet,

Panchó de Sahagún